Uit onderzoek blijkt dat steeds vaker worden kinderen gediagnosticeerd met een psychiatrische diagnose zoals Autisme Spectrum Stoornis (ASS) en Attention Deficit and Hyperactive Disorder (ADHD) (Kelleher et al., 2000; Mandell et al., 2005). Het gebruik van farmacotherapie voor deze aandoeningen groeit sterk. Het gebruik van methylfenidaat voor symptomen van hyperactiviteit is sinds 2006 jaarlijks met 19% toegenomen van 70.000 naar 200.000 in Nederland (SFK. 2013). Deze medicijnen gaan samen met bijwerkingen, zoals slapeloosheid en gewichtsverlies, en er is nog steeds beperkt inzicht in hoe comorbiditeit en individuele verschillen het risico op ernstige schade verhogen (Graham & Coghill., 2008). Thier is maatschappelijke bezorgdheid over de mogelijke negatieve (lange termijn) effecten van farmacotherapie, overdiagnose en medicalisering op het welzijn van jonge kinderen met psychiatrische problemen (Batstra & Frances., 2012). Er wordt aangenomen dat IMH op deze problemen kan reageren door minder nadruk te leggen op het stellen van diagnoses en farmacologische interventie. In plaats daarvan ligt de focus op copingstrategieën, zelfmanagement en preventie van toekomstige problemen.

Vooral voor ASS verdient een integratieve aanpak verdere verkenning. ASS is een complexe stoornis die wordt gekenmerkt door meervoudige psychiatrische problemen en een hoge comorbiditeit (de Bruin et a 2007). Eerdere publicaties meldden dat een grote groep kinderen met ASS CAM gebruikte (Christon et al., 2010; Hanson et al., 2007; Perrin et al., 2012; Senel et al., 2010; Wong & Smith., 2006; Wong., 2009). Meestal gemelde therapieën zijn biologisch gebaseerd, zoals kruiden, dieet en vitamines. Ode meest gebruikte therapieën zijnmind-body interventies, manipulatieve technieken en energietherapieën. Hoewel cam vaak als ‘natuurlijk’ wordt beschouwd (Nichol et al., 2011), is cam niet per definitie veilig (Levy & Hyman., 2008). Het is daarom zorgwekkend dat het gebruik van CAM door kinderen niet altijd wordt bekendgemaakt aan de belangrijkste zorgverlener (Sinha & Efron., 2005; Wong., 2009). Dit kan gebeuren als gevolg van het gebrek aan kennis van de zorgverleners, het gebrek aan initiatief om te informeren naar CAM en de angst van patiënten voor niet-goedkeuring (Wong & Smith., 2006). IMH wil CAM integreren om de geestelijke gezondheid te bevorderen en gezondheidsrisico’s als gevolg van wanpraktijken en interacties met farmacotherapie te voorkomen (Sarris et al., 2013).

Tot nu toe is er geen inzicht in de percepties en ervaringen met betrekking tot IMH in de kinder- en jeugdpsychiatrie vanuit het perspectief van een gebruiker. Het betrekken van gebruikers van diensten in een vroeg stadium van de ontwikkeling van de gezondheidszorg kan de kwaliteit van de zorg verbeteren. Dehuidige studie werd geïnitieerd vanuit het perspectief van de ouders , met als doel de potentiële waarde van IMH in de kinder- en jeugdpsychiatrie te onderzoeken. Aangezien kinderen onder de verantwoordelijkheid van hun ouders/kindernemers vallen, wordt verwacht dat ouders grotendeels betrokken zijn bij de besluitvorming over hun behandeling en dus potentieel relevante en deskundige actoren zijn.

Judith van Kampen